Ik kon niet vermoeden wat dat gesprek met Suzanna Jansen waarover ik schreef in het blogje Verleden tijden voor gevolgen zou hebben. Na onze tweede ontmoeting hielden we contact per mail en soms telefonisch, maar op vele vragen die Suzanna me stelde moest ik het anwoord schuldig blijven, zoals waarom mijn ouders elkaar in Brussel hadden ontmoet. Alles wat over mijn vader te weten zou zijn geweest, nam mijn moeder in augustus 1991 mee in haar graf, familie die me wellicht iets zou hebben kunnen vertellen is er ook niet meer, en de vele pogingen die ik al had ondernomen om hem op het spoor te komen, liepen keer op keer op niets uit. Ik had me er al bij neergelegd dat het vader-deel van mijn herkomst voor altijd in nevelen gehuld zou blijven.
Suzanna adviseerde me, als ik het toch nog één keer zou willen proberen, contact te zoeken met het Rijksarchief in Brussel - uit een document uit het voorjaar van 1946 viel af te leiden dat mijn vader meer was dan een toevallige passant in België.
Ik stelde het keer op keer uit, het verhaal van de kat en de hete brij, tot Suzanna, daags na onze terugkeer uit Frankrijk, voorstelde om voor mij naar het Rijksarchief te gaan, omdat ze toch in Brussel moest wezen. Dat greep ik met beide handen aan, en zo vertrok ze, gewapend met een volmacht, richting het verre vroeger van mijn ouders.
Een paar dagen later liet ze me per mail al weten dat ze 'wel nieuws had’… We spraken af op 12 juni, theetijd, op ons zonnige groene balkon.
Suzanna overhandigde me een dikke stapel fotocopieën: het vreemdelingendossier van mijn vader, de man van wie ik alleen de naam kende en welgeteld vier oude snap shots bezat.
Het Belgische Rijksarchief bleek van mijn beide ouders een vreemdelingendossier te hebben; dat van mijn moeder is klein - zij woonde minder dan een jaar in België, maar het dossier van mijn vader Maxime Lichansky telt maar liefst 268 documenten. Ze beslaan bijna 50 jaren, van het moment dat hij de Sovjetunie was ontvlucht en in de Belgische mijnen ging werken tot zijn naturalisatie in 1975.
De documenten vertellen ook dat zijn naam niet Maxime was, maar Mordoech, de Russische vorm van Mordechai, en dat hij de zoon was van Salomon en Raya. Ik blijk naar mijn Russische oma te zijn vernoemd!
Uit de talrijke gedetailleerde en van vele annotaties voorziene documenten komt mijn vader naar voren als een intelligente, hardwerkende en vindingrijke man die door de tijd en de omstandigheden een zwaar leven heeft gehad.
Als vaderlandsloze zonder papieren, een onderduikperiode in de Ardennen en de lange nasleep van de Tweede Wereldoorlog werd hem keer op keer het vuur aan de schenen gelegd. De foto’s (de meeste van het type ‘mug shot’), van de eerste uit 1927 tot de laatste uit 1959, spreken boekdelen.
Dankzij Suzanna zat ik op die gedenkwaardige vrijdag 12 juni oog in oog met mijn vader. Van helemaal niets weten kon ik een begin maken met zijn ‘reconstructie’, op basis van de vele namen, adressen, brieven en officiële documenten van en over hem.
Toch is er zóveel dat ik nog niet weet. Hoe klonk zijn stem? Wat voor handen had hij? Hield hij van muziek? En van katten? Misschien wel niet: ik heb één foto waarop hij zit te vissen, met aan zijn zijde een borzoi, een Russische windhond. Kookte hij graag, en wat vond hij lekker? Tenzij ik mensen op het spoor kom die hem van nabij hebben gekend, moet ik er naar gissen.
Ondertussen maak ik, gewoon omdat het nu kán, een Russische haringsalade voor hem, een Seljodka, zoals hij die misschien in zijn jeugd wel heeft gegeten. De combinatie van smaken, zout, zoet, hartig en een pietsie bitter, passen bij de vele emoties die deze postume kennismaking mij geven.