15 maart Waar alles zo oud is, heeft niemand haast

Die gedachte bekroop me toen we aan de balie van Het Rijksarchief van België stonden te wachten om te worden ingeschreven. Het duurde even voor de dienstdoende medewerker, een kleine, magere man van onbestemde leeftijd, alle formaliteiten voor elkaar had en we in het bezit waren van een weekpas op naam, mét pasfoto.

De 14 dossiers die we wilden inzien had ik al weken tevoren aangevraagd bij Filip, sinds ik gericht op vaderspeurtocht ben, mijn steun en toeverlaat in het Rijksarchief.
 Ieder één map per keer kregen we in handen, en in de stilte van de leeszaal doken we, af en toe tegen elkaar fluisterend, in het verleden. Niet alleen in dat van mijn vader, maar ook van mensen die in zijn leven een rol gespeeld hebben. 

De flarden informatie die we al uit zijn dossier hadden gedestilleerd, kregen, juist door de vreemdelingendossiers van anderen, meer contour en verband.  Sommige lijnen werden met elkaar verbonden, andere eindigden opnieuw in een vraagteken. Maar één dossier maakte echt indruk: dat van Joseph Hiller, een Hongaar met twijfelachtige banden met de Duitse bezetter in België. Wat ik daarin vond, zette de aanleiding voor mijn vaders gevangenschap na de bevrijding van de Zuidelijke Nederlanden in een nieuw licht. Alleen daarom al waren de uren in het archief, terwijl buiten de zon stralend scheen, meer dan de moeite waard: na zoveel jaar werd de echte collaborateur dan toch ontmaskerd en als ongewenste vreemdeling België uitgezet. Morduch/Maxime Lichansky, vaderlandsloze zonder geldige papieren, kon beginnen aan de zoveelste nieuwe fase van zijn leven. 

Dat hij daarin mischien niet altijd de beste keuzes maakte kan ik hem wel vergeven. En dat mijn moeder, bij de sporadische gelegenheden waarop ze iets over hem zei, wel eens sprak over ‘contrabande’, dat kan ik nu plaatsen, en ik snap ook waarom. Het smokkelen van auto’s was in 1946 een lucratieve manier om aan geld te komen, zeker voor een ervaren chauffeur die voor de oorlog legaal met auto’s van doen had.  Maar in september van dat jaar ging het mis. Samen met zjn Poolse medesmokkelaars Walter Michlowitz, Stanislaw Sowinksi en Jerzy Radziejowski moest hij een maand brommen in de gevangenis van Voorst. Ik denk dat dát het moment is geweest dat mijn moeder, met mij in haar buik, besloten heeft terug te gaan naar Nederland. 


Zal deze speurtocht ooit eindigen? En waar? Of zullen de nieuw gevonden sporen uiteindelijk toch doodlopen?